Hoe migrerende vissen verbonden zijn met het Nederlandse water.
In en rond Nederland leven verschillende vissoorten die tijdens hun leven grote afstanden afleggen. Sommige vissen trekken tussen zoet en zout water, andere migreren over de oceaan. We gaan kijken naar drie bekende trekvissen in Nederlandse wateren: de paling, de haring en de schol. Elke soort heeft een uniek trekpatroon.

De paling
De paling (Anguilla anguilla) heeft een bijzondere levenscyclus. Hij wordt geboren in de Sargassozee, dit gebied ligt in de Atlantische Oceaan. De larven drijven met zeestromen richting Europa. Deze reis van ongeveer 6000 kilometer duurt 1 – 2 jaar. Als de paling aankomt in de kustgebieden, trekt hij verder het binnenland in via rivieren en sloten. De paling is dan nog jong en wordt ook wel een glasaal genoemd vanwege het doorzichtige uiterlijk. In Nederland blijven ze dan vaak in jaren in zoetwatergebieden.
Na meerdere jaren verlaat de paling het zoete water weer en trekt terug naar de Sargassozee. Tijdens de reis krijgt de paling een zilveren kleur en grotere ogen. In de Sargassozee planten de palingen zich uiteindelijk voort. Hoe en waar dat precies verloopt, weten onderzoekers niet precies.
De schol
De schol (Pleuronectes platessa) is een platvis die veel voorkomt op de zandige bodems van de Noordzee. Hij is herkenbaar aan zijn platte lichaam en de oranje stippen op zijn rugzijde. Schol leeft op de bodem en eet bodemdiertjes zoals wormen en schelpdieren.
De voortplanting van schol vindt plaats in de winter in de Noordzee. Na het uitkomen drijven de larven met de stroming naar ondiepe kustgebieden, zoals de Waddenzee, waar ze opgroeien. Deze gebieden zijn van groot belang als opgroeigebieden. Wanneer de jonge schollen groter worden, trekken ze naar dieper water, waar ze volwassen worden. Dit trekpatroon is grotendeels lokaal en seizoensgebonden, en belangrijk voor de schol.
De haring
De haring (Clupea harengus) is een vis die leeft in grote scholen in onder andere de Noordzee, Oostzee en Atlantische oceaan. Haring voedt zich met plankton, garnalen en kleinere vissen en is een belangrijke soort in het mariene voedselweb. Voor veel andere dieren, zoals zeevogels, zeehonden en grotere vissen, zijn zijn haringen een voedselbron.
Haring heeft een duidelijk migratiepatroon. In het najaar zoekt hij paaigebieden op langs de kusten van onder andere Schotland, de Doggersbank en de Oostzee. De jonge vissen trekken later naar voedselrijke gebieden in de Noordzee. haring zwemt in scholen en verplaatst zich op grote schaal, afhankelijk van het aanbod van plankton.
Conclusie
Trekgedrag komt voor bij veel vissoorten in Nederlandse wateren. De paling trekt tussen continenten, de haring beweegt zich binnen de zee op zoek naar paaigebieden en voedsel, en de schol wisselt tussen ondiepe en diepere zones van de Noordzee. Kennis van deze trekpatronen is belangrijk om visbestanden goed te beheren en ecosystemen gezond te houden.